neoclassicisme (zn. o.) link
Antiquiserende stijl met internationale draagwijdte (Europa en Noord-Amerika) en vertegenwoordigd in alle domeinen van de kunstproductie. Opvolger van de rococo* in de tweede helft van de 18de eeuw en tot omstreeks 1830. Ontstaan als reactie op de rococo die werd bekritiseerd voor zijn overdaad en exuberantie en voor de fantasie van zijn grillige lijnen, wil het neoclassicisme terug aanknopen bij de gestrengheid en de harmonie van de klassieke oudheid, geproclameerd als de Ideale Schoonheid. Deze terugblik wordt gevoed door de archeologische opgravingen te Pompeii (1748) en te Herculanum (1738), waar de ontdekking van interieurdecoraties een belangrijke inspiratiebron vormt. De neoklassieke esthetiek manifesteert zich, in functie van plaats en tijd, in uiteenlopende vormen. Elke verschijningsvorm of stijlvariant heeft een eigen benaming. Zo verwijst de Lodewijk XVI-stijl* naar de eerste fase van het neoclassicisme in Frankrijk (1760-1790), bezield door een landelijke en bloemige sfeer, terwijl de benaming Adamstijl* duidt op de Engelse telg (1760-1780) van de stroming. Aan het einde van de 18de eeuw wordt de imitatie van de klassieke oudheid steeds rigoureuzer en voedt ze zich niet enkel meer met het Romeinse model, geïnterpreteerd door de renaissance, maar ook met het Griekse model, basis van de Romeinse kunst. Deze strekkingen worden Griekse stijl* of Etruskische stijl* genoemd. De directoirestijl en empirestijl zijn strengere, vroeg-19de-eeuwse varianten van het neoclassicisme.
De ornamentele motieven zijn over het algemeen – de eigenheden van elk van deze tendensen te na gelaten – afkomstig uit het antieke repertorium. Typerend zijn vooral de Griekse motieven*, golvende meanders*, palmetten*, guirlandes*, arabesken*, grotesken*, vazen* en andere antieke architecturale motieven. Ze worden symmetrisch en volgens een strikte en lineaire logica geschikt, en opgevrolijkt met elementen die zijn ontleend aan de natuur (rustieke emblemen, putti*) of aan de muziek (trofeeën*).
In het domein van het behangpapier, dat inspiratie put uit dit nieuwe repertorium, is de arabesk* (zie deze term) vanaf het einde van de jaren 1770 van groot belang. Hoewel hij op uiteenlopende objecten voorkwam, kende hij een bijzondere ontwikkeling op de muuroppervlakken en op het – zogenaamd arabeske – behangpapier. Dit succes kan verklaard worden door de verticale structuur van het decoratieve systeem van de arabesk (verschillende modules volgen elkaar op langsheen een verticale as) die zich vlot ontplooit in de lengterichting van de rollen. De neoklassieke arabeskenversiering is direct geïnspireerd op de antieke voorbeelden en op dat van de Loges in het Vaticaan door Rafaël (zie groteske*), terwijl ze toch blijk geeft van een zekere creatieve vrijheid in haar verhouding tot deze originele modellen. Aanvankelijk getuigt ze nog van een fantasie, decorativiteit en bekoorlijkheid eigen aan de arabesken van de rococo*. Aan het begin van de 19de eeuw, onder invloed van de empirestijl, wordt de arabesk gekenmerkt door een zekere droogheid en zwaarheid en wordt de fantasie van het detail steeds meer onderworpen aan een architecturale ordening. Eveneens in trek was fluweelbehangpapier, waarvan de mode overwaaide uit Engeland, en imitaties van lampas*, damast* en bedrukte katoentjes*. Hetzelfde geldt voor strepen* die de composities op verticale wijze ordenen (De Morent, 1970, p. 389 ; Gruber & Arizzoli-Clémentel, 1994, p. 23, 44-46 ; Jacqué, 1995b, p. 24-25, 54-55 ; Velut, 2005a, p. 32-33 ; Wodon, 2008, p. 28).
....

Illustratie:
Behangpapier met antieke motieven, manufactuur Everaerts-Fizenne.
Blokdruk op papier, 1868.
Brussel, Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis.
© Foto Geert Wisse, voor de KMKG.